Column ‘Vergeten Sociologie’, verschenen in: Sociologie Magazine. juni 2011.


Wanneer is de sociologie ontstaan? Dat is een hele grote vraag voor een kleine, bescheiden column. Misschien is het beter een intellectueel bescheiden vorm te kiezen, die van de quizvraag. Opnieuw dan, nu met antwoordmogelijkheden: Wanneer is de sociologie ontstaan?

A. Toen August Comte het woord ‘sociologie’ uitvond;

B. Met de ontdekking van het onderscheid tussen staat en samenleving;

C. Met de opkomst van de industriële samenleving;

D. Toen Ibn Khaldûn zijn Muqaddima publiceerde.

Nadat ik Ibn Khaldûn en zijn wereld las, kies ik voor het laatste antwoord, D.  toen Ibn Khaldûn zijn Muqaddima publiceerde. Want de Muqadimma ìs sociologie: het beschrijft, analyseert en verklaart het sociale handelen van in groepsverband levende mensen. Khaldûn heet Abu Zayd ‘Abdu r-Rahman bin Muhammad bin Khaldun Al-Hadrami (Tunis 1332 – Egypte 1406) en zijn familie was afkomstig uit islamitisch Spanje. Hij bestudeerde twee maatschappijtypen, het nomadisch-agrarisch en het sedentair-stedelijke maatschappijtype, hij ontwikkelde een theorie over machtsvorming en formuleerde proportionele samenhangen. De samenhangen staan fraai geordend in het essay van historisch antropoloog Rudi Künzel. De Muqaddima staat vol spannende hypothesen: Arbeidsdeling vergt een bepaalde mate van bevolkingsdichtheid; Volkeren die in afzondering leven zijn moediger dan andere; Welstand verzwakt groepssolidariteit.

Het is verleidelijk de Maghrebijn als een actueel analyticus te zien. We herkennen Libië anno 2011 wanneer Khaldûn schrijft: ‘Heersers met macht trekken van nature alle roem naar zich toe, vergaren zoveel mogelijk rijkdom en varen wel bij rust en kalmte. (…) Sterven op het slagveld van de roem is een verdienste en iedereen verkiest de ondergang boven het verlies van de roem. (..) De heerser kiest helpers en volgelingen buiten zijn eigen kring die nog wel gewend zijn aan een hard leven.’ En over welvaart schrijft hij: ‘Ondertussen krijgen de mensen steeds meer luxegewoonten die bij de stedelijke beschaving horen, en worden ze steeds rustiger, gelijkmoediger en wellevender. (…) Ze vergeten hoe het is om moedig te zijn.’

Hoe kan het toch dat dit boek zes eeuwen lang vergeten is in menig werk over voorouders der sociologie? ‘Ibn Khaldûn biedt een niet-westerse sociaal-wetenschappelijke visie van een niveau dat alleen met de heel groten uit de westerse sociale en historische wetenschappen te vergelijken is’, schrijven Van Berkel en Künzel. De excellente Engelse vertaling van de Muqaddima verscheen ‘al’ in 1958. Is het werk dan misschien vergeten omdat Khaldûn geen systematisch veldwerk verrichtte? Bij het verschijnen was zijn werk al niet meer actueel, want de beambte Khaldûn liet veel bronnen uit zijn tijd onbenut. Maar dat geldt ook voor een Auguste Comte of een Max Weber. De hoofdreden dat Khaldûn onbekend bleef en blijft, is dat zijn werk geen onderdeel is van een geconstrueerd collectief van negentiende eeuwse Europese denkers. De Maghrebijn Khaldûn is nooit opgenomen in het mainstream intellectual discourse. Daarom is de Muqaddima een uitmuntende casus in ‘Vergeten Sociologie’.
Of Khaldûn een vergeten socioloog blijft? Ik voorspel dat wanneer sociologen ook maar enigszins een afspiegeling van de wereldbevolking vormen, ook de geschiedenis van de sociologie flink op de schop gaat.

Maaike van Berkel en Rudi Künzel (red.), Ibn Khaldûn en zijn wereld. Amsterdam: Bulaaq, 2008.

 ‘Vergeten sociologie’ bespreekt onbekendere boeken van Nederlandse sociaal-wetenschappers en is geïnspireerd op de columns van de Poolse schrijfster Wislawa Szymborska, verzameld in Onverplichte lectuur.