Meer dan een eeuw geleden verscheen ‘Le Suicide’, het standaardwerk over zelfmoord van de Franse socioloog Emile Durkheim. Welke typen zelfdoding beschrijft hij? Is er kritiek op zijn theorie? Wat is de toegepaste waarde ervan? Elke samenleving heeft een eigen temperament, aldus Durkheim.

Dit is een artikel uit mijn archief en verscheen op 1 februari 1997 in NRC Handelsblad / Wetenschap onder de titel ‘Honderd jaar suïcide; Zelfmoordtheorie van Durkheim is nog altijd actueel’. Ik krijg nog regelmatig reacties op het artikel en daarom is het goed het in zijn geheel digitaal te publiceren. De verschillende typen suïcide in de typologie van Durkheim zijn kort uitgelegd. En de kritiek op zijn theorie komt aan bod. Plus het interessante biografische detail over de studievriend van Durkheim die zelfmoord pleegde. Je kunt het artikel ook vinden in het digitale archief van NRC Handelsblad. Deze versie is licht geactualiseerd waar het gaat om historische tijdsaanduidingen en tussenkoppen zijn toegevoegd.

Socioloog Emile Durkheim

ELKE SAMENLEVING heeft haar eigen temperament en haar eigen, daarbij horende zelfmoordgehalte, stelde de socioloog Emile Durkheim in 1897. Het eigen temperament leidde ertoe dat in Saksen bijna tien keer zoveel zelfmoorden werden gepleegd als in Italië. En niet omdat er in het negentiende-eeuwse Saksen tien keer zoveel psychopaten of alcoholisten zouden rondlopen als in Italië. Krankzinnigheid of depressies zijn niet de oorzaak van zelfmoord, aldus Durkheim.

Durkheim zocht de verklaring voor de verschillen in zelfdodingscijfers van een samenleving in het ‘collectief bewustzijn’ dat wordt bepaald door religie, politiek, economie en gezin. Een hecht gezinsleven, economische stabiliteit en een traditioneel geloof als het katholicisme houden mensen die zich van het leven willen beroven in toom.

Zelfdoding en religie

Durkheims bevindingen blijken (rond de millenniumwisseling ES) nog altijd actueel. Zelfdodingspercentages onder protestanten en alleenstaanden liggen aanzienlijk hoger dan onder respectievelijk katholieken en gehuwden. In katholieke landen als Spanje, Italië en Ierland worden rond de zeven zelfmoorden geregistreerd per 100.000 inwoners, tegen maar liefst tussen de 26 en 40 in Hongarije, Denemarken en Finland. De verklaring hiervoor zocht Durkheim in een tekort, of juist een overdosis aan sociale integratie en regulatie. Aan deze hypothese ontleende hij zijn nog altijd populaire zelfdodingstypologie. Egoïstische suïcide neemt hierin een centrale plaats in. Bij dit type zelfmoord isoleert het individu zich van de buitenwereld en wisselt geen ideeën en gevoelens meer uit.

Biograaf Steven Lukes beweert dat Durkheim zich bij dit type zelfmoord heeft laten inspireren door de dood van een oude studievriend. Deze vriend, Victor Hommay, viel al filosoferend met zijn notitieboek in zijn hand uit het raam. In de necrologie van zijn vriend schrijft Durkheim dat Hommay zich in de grote stad Parijs eenzaam en onbegrepen voelde. Hij miste het warme Bretonse gezinsleven, maar vond op de universiteit een nieuw thuis onder studenten en docenten. Toen hij later moest verhuizen om te doceren in de provincie, schreef hij zijn vriend Emile dat zijn boeken zijn enige vrienden waren.

Typologie Durkheim

Naast egoïstische suïcide maakt Durkheim nog onderscheid tussen altruïstische, anomische en fatalistische suïcide. In tegenstelling tot egoïstische suïcide wordt altruïstische suïcide juist gepleegd door individuen die te stevig zijn geïntegreerd in een groep. Deze vorm van zelfmoord komt veel voor onder leden van religieuze sekten, maar wordt ook gepleegd door de oudere Eskimo die zich laat wegdrijven op een ijsschots om zijn stamgenoten niet tot last te zijn.

Van anomische suïcide is sprake wanneer er een kloof gaapt tussen iemands ambities en de middelen die hij heeft om deze te realiseren. Zo kan een plotselinge inkomensval catastrofale gevolgen hebben en tot zelfdoding leiden. Vooral bij rijkeren, zo betoogt Durkheim, want hoe minder beperkt de wensen, des te heftiger is de reactie op tegenslag. Fatalistische suïcide completeert de typologie van zelfdoding. De wanhoopsdaad van de weduwnaar met drie kinderen of een gevangene valt in deze categorie. Het is een gedragsreactie op onderdrukking of het gevoel geen toekomst meer te hebben.

De zelfdodingstypologie en de achterliggende theorie zijn een gewilde inspiratiebron. Geen enkel onderzoek kan het zich permitteren Durkheims werk te negeren, zo schrijft David Lester, directeur van het Center for the Study of Suicide in New Jersey. Lester, samensteller van het in 1994 verschenen Amerikaanse gedenkboek Emile Durkheim – Le Suicide One Hundred Years Later (The Charles Press, Philadelphia 1994), steekt zijn bewondering voor Durkheim niet onder stoelen of banken. Zijn eigen bijdrage beslaat een toepassing van Durkheims typologie van dertig beroemde zelfmoorden. Marilyn Monroe voelde zich eenzaam en afgewezen, een typisch geval van egoïstische suïcide, zo categoriseert Lester. Judy Garlands verslaving en faalangst zijn karakteristiek voor anomische suïcide. En de Russische schrijver Gogol raakte onder invloed van een priester die hem ervan overtuigde dat zijn geschriften zondig waren. Hij ging vasten, bad om vergeving en stierf na drie weken als gevolg van altruïstische suïcide. Volgens Lester is Durkheims typologie nog immer zeer actueel en toepasbaar.

Het eerste belangrijke theoretische werk in de sociologie met toegepaste waarde, zo betogen ook onderzoekers die Durkheims theorie gebruikten om zelfmoord onder indianenvolkeren te onderzoeken. De theorie blijkt wederom zeer bruikbaar: indianenstammen van de Plains, zoals de Apachen, kennen een grotere mate van individuele vrijheid en een hoog suïcide-cijfer. De Pueblo-indianen uit New Mexico en Arizona daarentegen hebben te maken met veel meer geboden en verboden en benemen zich veel minder het leven.

Kritiek op Durkheim

Andere wetenschappers zijn kritischer over de waarde van Le Suicide. Durkheim had in 1897 weinig noten op zijn zang, zo oordelen onderzoekers van de University of California in hetzelfde Amerikaanse gedenkboek. In Le Suicide blijven veel zelfmoorden onopgehelderd. Een cruciaal mankement zou zijn dat Durkheims theorie niet kan verklaren waarom voor sommige mensen zelfmoord een uitweg is, terwijl anderen kiezen voor therapie of zich agressief uitleven op hun medemensen.

Deze kritische beoordeling van Durkheims theorie krijgt bijval van emeritus hoogleraar in de sociologie Jack Gibbs. Le Suicide is een klassieker, maar ‘Let’s get on with it’. Steeds maar stilstaan bij een beroemd werk hindert de vooruitgang van de wetenschap, moppert hij, en zo ideaal is Durkheims theorie nu ook weer niet. Onderzoekers van nu zijn geobsedeerd door de verschillen in zelfdodingspercentages tussen protestanten en katholieken. Er ontstaat een zinloze competitie in het vinden van de beste indicator van religieuze integratie, aldus Gibbs. De ene onderzoeker neemt statistieken over kerkbezoek, een ander over kerklidmaatschap en een derde haalt gegevens over geloofsbeleving uit opinie-onderzoek. Onderzoek verwordt zo tot een kunstje en de wetenschappelijke theorie-vorming verkeert in een impasse, aldus de hoogleraar buiten dienst.

Gibbs zou ongetwijfeld ook het Nederlandse onderzoek classificeren als theoretisch minder interessant. De bewondering van Nederlandse wetenschappers voor Durkheim lijkt ook hen te hebben verleid tot het platgetreden pad van onderzoek naar de relatie tussen religie en zelfmoord. Opvallend daarbij is dat het momenteel voornamelijk psychologen zijn die de wegen van socioloog Durkheim volgen.

Psychologie en sociologie

“Gibbs blaast nogal hoog van de toren”, aldus Ad Kerkhof, hoogleraar klinische psychologie aan de Vrije Universiteit (in 1997). “En hij slaagt er zelf ook niet in een nieuwe theorie te presenteren die veel afwijkt van die van Durkheim. Natuurlijk kon de Franse socioloog het niet volledig bij het rechte eind hebben, de methoden van onderzoek zijn een stuk geavanceerder geworden.

Onderzoek van Kerkhof, samen met Anton Kunst van de Erasmus Universiteit, wijst uit dat er in Nederland nog altijd opvallende Durkheimiaans getinte verschillen bestaan. Regio’s in Noord- en Oost-Nederland en het gebied rond Amsterdam hebben een hoge, regio’s met grote katholieke en orthodox-protestantse gemeenschappen een lage ‘zelfdodingsdichtheid’. Religie beschermt tegen zelfmoord, zo schrijven Kerkhof en Kunst. “Durkheim had al vroeg door dat mensen collectieve idealen nodig hebben”, aldus Kerkhof. Hij vindt dan ook helemaal niet dat het huidige onderzoek lijdt aan een post-Durkheimiaanse impasse. Zo vaak is de theorie nog niet getoetst volgens hem en met de huidige statistische kennis kan nieuw, geavanceerd onderzoek verricht worden. Ook de jongste analyses wijzen echter steeds weer uit dat religie een bepalende factor is.

Ook psychiater-epidemioloog Jan Neeleman, (in 1997) werkzaam aan de University of London, vindt in zijn promotie-onderzoek een sterk verband tussen religie en zelfmoord. Neeleman, die binnenkort zijn onderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen hoopt voort te zetten, schaart Le Suicide absoluut onder de klassiekers, hoewel hij ook de manco’s onderkent. “Durkheimiaans onderzoek genereert nuttige hypotheses”, aldus Neeleman. Volgens hem ontkomt Durkheim echter niet aan wat bekend staat als de ecological fallacy; relaties tussen landen en bevolkingsgroepen kunnen niet zonder meer worden toegepast op individuen. Een verband tussen het aantal ongelovigen en het aantal zelfmoorden betekent nog niet dat iemand een eind aan zijn leven maakt omdat hij weinig religieuze binding heeft. “Om dat te bewijzen moeten individuen ondervraagd worden en kan niet volstaan worden met officiële bevolkingsstatistieken”.

Statistische verbanden

Het is op dit punt dat bewonderaars en sceptici van Le Suicide elkaar in de haren vliegen. Bewonderaars leggen er de nadruk op dat Durkheim met zijn standaardwerk heeft laten zien dat sociologie meer is dan wat voor de vuist weg filosoferen; zelfmoord kan worden verklaard met behulp van objectief meetbare statistische verbanden. De sceptici hebben zo hun twijfels bij de bevindingen van de wetenschappers die van achter hun bureau het verschijnsel zelfmoord proberen te doorgronden. Zij betogen dat officiële bevolkingsstatistieken niet bepaald betrouwbaar zijn. Zo is bekend dat het lage zelfmoordcijfer in Ierland vooral het gevolg is van schaamte om de dood van een familielid als zodanig te registreren. Ook de Nederlandse gegevens lijden aan foutenmarges. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de gegevensverzameling sinds vorige eeuw weliswaar sterk verbeterd, maar wijkt de strafrechtelijke registratie nog altijd af van de reguliere registratie van doodsoorzaken door lijkschouwers.

De cijfers die in onderzoek à la Durkheim zo belangrijk zijn, blijken dus een wankele onderzoeksbasis. Postuum zijn er soms brieven, dagboeken, of kunnen bekenden ondervraagd worden. Bij personen die levensmoe zijn lijkt een enquête over waarom zij er een einde aan zouden willen maken niet kies, hoewel onderzoek juist uitwijst dat het bespreken van zelfmoordgedachten preventief kan werken. Zulke diepgaande gesprekken zijn echter duur. Durkheimiaans onderzoek daarentegen is relatief goedkoop, makkelijk te herhalen en levert bruikbare resultaten op, zegt Neeleman. Die kenmerken maken van een eeuwoude studie nog altijd actuele wetenschap.

Auteurs- en Copyright: Ellie Smolenaars

Hier vind je achter een PayWall het artikel in het NRC-archief.